Sporten doe je, in het beste geval, ook voor de sociale winst
Sporten is goed voor de sociale ontwikkeling. Zeker als je het in een team doet. Met die overtuiging schrijven heel wat ouders hun oogappel in bij de sportclub. Sowieso een goed plan, want sporten versterkt hoofd en lichaam én verrijkt je sociale vaardigheden. Al zijn er wel een paar voorwaarden. “Mocht sport per definitie sociaal zijn, dan waren er geen excessen.”
‘Sport has the power to unite people in a way little else does’. Voor Nelson Mandela was sport een manier om zijn land herop te bouwen en te verenigen. De Zuid-Afrikaanse ex-president liet zijn bekende quote optekenen in 2000, bij de uitreiking van de World Sports Award. In datzelfde jaar veroverde judoka Gella Vandecaveye brons op de Olympische Spelen in Sydney. Een van de hoogtepunten uit een carrière die ze twintig jaar geleden inruilde voor een gepassioneerd ondernemerschap in pr en sport consultancy.
Sport brengt mensen samen. En wat je samen doet, doe je beter, vertelt Vandecaveye. “Samen bewegen en fysiek afzien maakt je tot bond- en lotgenoten. Je moedigt elkaar aan, helpt de ander er bovenop en motiveert elkaar om toch weer die loopschoenen aan te trekken, de fiets te pakken of samen baantjes te trekken in het zwembad. En na de inspanning is er tijd voor een koffie aan de bar of een praatje aan de keukentafel. Precies dat zijn de momenten waarop je vrienden maakt.”
Samen grenzen verleggen
Al komt ze zelf uit een individuele sport, groepsdynamiek en teamgeest hebben altijd een belangrijke rol gespeeld. Toenmalig bondscoach Jean-Marie Dedecker wist al snel hoe belangrijk groepsactiviteiten buiten de tatami waren om het gevoel op de mat te versterken. “Als team hebben we de Mont Blanc beklommen en zijn we samen naar Lapland en Burkina Faso geweest. Dat waren zware ondernemingen, zowel fysiek als mentaal, waarbij we voor elkaar door het vuur leerden gaan.”
In de teambuildings die ze vandaag organiseert, biedt Vandecaveye judo-initiaties aan. “Judo is een sport met veel lichamelijke interactie. Het voelt in eerste instantie wat onwennig om aan elkaar te trekken en te duwen. Laat staan om je leidinggevende of collega een voetje te vegen. Maar door het feit dat je samen je krachten meet, tegen de grond gaat en elkaar weer overeind trekt, vallen al snel bepaalde barrières weg. Die nieuwe verstandhouding en samenhorigheid blijven ook op de werkvloer nazinderen. Weken later wordt nog over die sessies gepraat en gelachen.”
Sport werkt helend op veel manieren, weet Vandecaveye. “Door te sporten en te bewegen verhoog je niet alleen je fysieke paraatheid, maar ook je zelfvertrouwen en -controle. Je kanaliseert je energie beter en wordt je bewuster van je eigen lichaam: van je grenzen, maar vooral ook van je mogelijkheden. Dat geeft identiteit en kracht, en helpt je om steviger in het leven te staan.”
In wezen zijn topsporters misschien geen ultrasociale dieren, meent Vandecaveye. De druk en individuele verwachtingen zijn immers hoog. “Atleten blijven toch vooral gericht op hun eigen welzijn en prestaties, ook al geven ze alles voor hun club. Zelf was ik als sporter ook eerder op mezelf teruggeplooid. Pas na de sport heb ik ontdekt dat ik echt wel een teamplayer ben. Ik gun anderen het beste en jaloezie is me vreemd. Misschien omdat ik in mijn sportieve carrière ook gezien heb hoe het níet moet.”

“Sport verhoogt niet alleen je fysieke paraatheid, maar ook je lichaamsbewustzijn en zelfvertrouwen.”
Een gezonde context
Daarin schuilt een belangrijke bedenking die sportwetenschapper prof. dr. Marc Theeboom (VUB) wil maken. “Sportieve interactie biedt inderdaad kansen om sociale vaardigheden te ontwikkelen. Maar evengoed is het tegendeel waar. Mocht sport intrinsiek een positief sociaal gebeuren zijn, dan hadden we niet te maken met excessen als racisme, homofobie, matchfixing of onfair gedrag.”
Een essentiële factor is de manier waarop een sport beoefend en begeleid wordt, verduidelijkt Theeboom. “Als het enkel draait om winnen of de beste zijn, dan kom je in een heel concurrentiële situatie terecht waarin mensen mogelijk verleid worden om vals te spelen of onsportief gedrag te vertonen, ten koste van hun mede- of tegenspelers.” Zeker kinderen en opgroeiende jongeren zijn heel gevoelig aan deze context. “Neem bijvoorbeeld een trainer die een stevige duw of lelijke uitspraak van zijn spelers best oké vindt, als het maar buiten het oog van de scheidsrechter gebeurt. Of ouders die negatieve commentaar leveren op het spel langs de zijlijn. Zo’n houding bevordert de fairplay niet.”
Is competitie dan altijd een slechte zaak? Nee, vindt Theeboom. “Want het is goed om uitdagingen aan te gaan en te leren toewerken naar een resultaat. Maar kan je ook toegeven dat je hebt verloren? Dat de ander beter was? Hoe ga je om met teleurstelling als je op de bank wordt gezet? En hoe motiveer je als trainer jouw beslissing?” Het zijn geen evidente vaardigheden, waarvoor een gedegen opleiding nodig is. Die laat in Vlaanderen soms nog te wensen over, verzucht Theeboom. “De uitdaging voor het beleid blijft om clubs en organisatoren te overtuigen om hierop in te zetten.”
Als aan alle voorwaarden voldaan wordt, zijn teamsporten absoluut een stimulans voor je sociale relaties, erkent Theeboom. Je maakt er vrienden voor het leven mee. Of je er ook een socialer mens van wordt, hangt af van je eigen ingesteldheid en van de (levens)lessen die je meekrijgt. De ene sport is trouwens niet beter dan de andere om contacten aan te gaan en je sociale vaardigheden te verhogen, benadrukt de sportwetenschapper. “Ook individuele sporten als zwemmen, atletiek of fitness gaan vaak door in groepsverband. Met ons eigen onderzoek tonen we aan dat zelfs heel pittige vechtsporten op een sociale manier kunnen beoefend worden. Alles heeft te maken met communicatie, respect en empathie. Als die waarden gestimuleerd worden, zou ik zeggen: rep je naar een sportclub en schrijf je zo snel mogelijk in.”