Klimaatdoelstelling wetenschappelijk onderbouwen: geen koud kunstje
Klimaatdoelstellingen worden door overheden uiteraard niet in het luchtledige vastgesteld, maar zijn sterk wetenschappelijk onderbouwd. Bedrijven die zelf hun ambities willen vastleggen, moeten dus even rigoureus te werk gaan. Maar hoe werkt zo’n proces precies?
Als we als maatschappij de vooropgestelde klimaatdoelstellingen rond de reductie van broeikasgasemissies willen halen – een netto-uitstoot van nul tegen 2050 – zal een wezenlijke inspanning van de bedrijven moeten komen. Alleen is het niet evident om tot dergelijke doelen te komen die zowel realistisch als ambitieus genoeg zijn. Het zogenaamde Science Based Targets Initiative (SBTi) kan hierbij een handje helpen, omdat het wetenschappelijk het tempo aangeeft waarin bedrijven moeten te werk gaan.
Twee verschillende waarden
“Dit gebeurt doorgaans op basis van het GHG Protocol (Greenhouse Gas Protocol Corporate Standard), de standaardmethode om de carbon footprint van een organisatie te berekenen”, aldus Diëgo Volckaert, docent studiegebied (Bio)Technology en docent Strong Sustainability aan Hogeschool VIVES. “Bij het GHG-protocol probeert men de directe en indirecte CO2-uitstoot in kaart te brengen. Eenmaal men dit heeft gedaan kan men hier doelen en concrete acties aan koppelen om die CO2-voetafdruk naar beneden te halen. Dat is wanneer SBTi in beeld komt.”
“Hoewel GHG Protocol en SBTi niet perfect zijn, geven ze bedrijven wel een cruciale richting. Waarom niet perfect? Omdat data – vooral bij Scope 3-emissies – vaak onvolledig zijn, of gebaseerd op aannames. Het is zelfs zo dat als je je carbon footprint laat berekenen door verschillende consultancybureaus, de kans heel groot is dat je twee verschillende waarden zal krijgen, hoewel nochtans hetzelfde protocol wordt gebruikt. Het is met andere woorden cruciaal dat je correct omgaat met de data.”, zo gaat Diëgo Volckaert verder.
“Hoewel GHG Protocol en SBTi niet perfect zijn, geven ze bedrijven wel een cruciale richting.“
Standaard frameworks
Maar hoe komen bedrijven in de eerste plaats aan die data? Zelfstandig consultant Bruno Van Gompel staat onder de vlag van VGV Management bedrijven bij om hun carbon footprint in kaart te brengen en naar beneden te halen. “De eerste stap die bedrijven moeten zetten is meten waar ze staan. Dat kan op basis van de Greenhouse Gas Protocol. Omdat emissies kunnen variëren, bijvoorbeeld door fluctuaties in de energieopwekking uit zon en wind, wordt gebruik gemaakt van databanken met gestandaardiseerde emissiefactoren. Verder zijn er ook ISO-standaarden. Dat alles laat bedrijven toe om zoveel mogelijk te meten volgens standaard frameworks.”
“Eenmaal je die data hebt, volgt er een interne audit om na te gaan die getallen wel kloppen. Gevolgd door externe auditorganisaties, die kunnen aangeven of je met die cijfers aan de slag kan. En vervolgens komt het protocol SBTi in beeld, dat industrieafhankelijk bedrijven helpt om over scope 1, 2 en 3 na te denken. Scope 1 zijn de directe emissies van het bedrijf zelf, Scope 2 de indirecte emissies door aangekochte elektriciteit en Scope 3 emissies in de toeleveringsketen. De meeste bedrijven zijn sowieso bezig met Scope 1 en 2, net als mensen thuis: ook die proberen zo weinig mogelijk energie te verbruiken en zoveel mogelijk met pakweg zonnepanelen te werken. Scope 3 is veel moeilijker, want dan moet je als bedrijf suppliers pushen om hun data te delen en vervolgens hun carbon foot print te verminderen.”
Jaarlijks opvolgen
“Heel concreet kan je aan de hand van SBTi programma’s concrete doelen uitwerken om binnen die Scopes tegen 2050 aan net zero emission te zitten”, gaat Bruno Van Gompel verder. “Vanaf dan kan je als bedrijf zeggen dat je een science-based net-zero-traject hebt, dat jaarlijks opgevolgd moet worden. Ook al omdat je soms moet voortgaan op technologieën die nog niet bestaan of nog maar in ontwikkeling zijn.”
Voor Diëgo Volckaert ligt de kracht van SBTi in drie zaken. “Ten eerste wetenschappelijke validatie”, licht hij toe. “Het verzekert dat doelstellingen ambitieus genoeg zijn om bij te dragen aan wereldwijde klimaatdoelen. Ten tweede focus op reductiehotspots: het helpt bedrijven prioriteit te geven aan de grootste uitstootbronnen, zelfs wanneer de data onvolledig is. En ten derde transparantie en verantwoordelijkheid: het dwingt bedrijven om hun voortgang publiekelijk te rapporteren en doelen regelmatig bij te stellen op basis van nieuwe data.”